Filmen voor fotografen | Deel 2: Beelden en seconden
Misschien heb je wel eens beelden gezien uit de beginperiode van de film. Filmen kwam vooral neer op het draaien aan een slinger. Het draaien gebeurde langzamer dan het afspelen en uiteraard onregelmatig. Bij de vertoning van de film was de beeldsnelheid hoger en zo kreeg je dan het Buster Keaton-effect.
Dit artikel is geschreven door Dré de Man en gepubliceerd in DIGIFOTO Pro 6.2024
Heb je deel 1 van Filmen voor fotografen gemist? Lees het hier terug voordat je verdergaat met deel 2.
Première-screenhots Dré de Man
De films uit zijn tijd waren alleen al grappig doordat de acteurs zo snel liepen en bewogen. Het maakte de vaak adembenemende stunts ook indrukwekkender en verborg de trucages. Bij romantische of treurige scènes draaide men de slinger vaak juist sneller, zodat de tijd bij het afspelen langzamer verliep.
Je kunt nog steeds sneller en minder snel aan de slinger draaien en de film afspelen - bij wijze van spreken dan. Een slow motion-effect kún je in montagesoftware als Adobe Première gewoon instellen door de afspeeltijd van een clip (klik met de rechtermuisknop) te verlengen, bijvoorbeeld naar 400%. Première heeft dan echter te weinig beelden, zodat het filmbeelden moet gaan herhalen. Heb je met 100 of 120 beelden per seconde (bps) opgenomen, dan heb je ook vier of vijf keer beelden opgenomen, dat geeft dus een beter resultaat. Maar bij bijna alle camera’s kunt je ook gewoon voor slow motion kiezen. Ook dan neemt de camera op met 100 of zelfs 120 bps, maar doet alsof het 24 of 25 bps is: ze worden dus al vanzelf langzamer afgespeeld.
Je kunt ook net in de films van Buster Keaton het omgekeerde doen: de film sneller laten lopen. Het voordeel is dat je bij de opname er niks voor hoeft te doen: beelden genoeg. Een extreem voorbeeld van versnelde opnames vormen time lapse-video’s. Je maakt (bijvoorbeeld) één foto per kwartier en in de film worden dat dan 25 beelden per seconde: dat is meer dan twintigduizend keer zo snel!
Bij versnelde bewegingen ben je wel aangewezen op de montagesoftware. Of je nu versnelt of verlangzaamt in de montage: aan het eind wordt er geëxporteerd naar een nieuwe film, meestal gewoon mp4. Je ziet met andere woorden nergens meer aan dat de beeldsnelheden aangepast zijn – als je het goed gedaan hebt. Om het goed te doen moet je wel nog wat weten over de verhouding tussen beeldsnelheden en sluitertijden.

Buster Keaton haalde ongelofelijke stunts uit, maar ze werden nog spannender doordat de films vertraagd opgenomen werden en dus versneld afgespeeld.
Natuurlijke bewegingen en sluitertijden
De eerste filmcamera’s gebruikten een ronddraaiende schijf met een spleetvormige opening. Als de cameraman van Buster Keaton (cameravrouwen had je niet) sneller of langzamer aan de slinger draaide, dan bleef de opening van de schijf steeds even groot. Je kreeg daardoor bij sneller slingeren meer beelden per seconde, maar ook een kortere sluitertijd. Bij langzamer aan de slinger draaien werden zowel het aantal beelden per seconden kleiner als de sluitertijd langer. Dat was veel belangrijker dan men zich aanvankelijk realiseerde. Vaak was de opening in de schijf de helft van de hoogte van het filmbeeld. Daardoor was de sluitertijd steeds de helft van het aantal beelden per seconde en zagen bewegingen er steeds natuurlijk uit. Ook toen de schijf verdween en ten slotte zelfs plaats maakte voor elektronische sluiters werd het idee van die half zo grote opening gehandhaafd in de keuze van de sluitertijden.
Vuistregel
De simpele regel is: kies een sluitertijd die het dubbele is van het aantal bps, bij 25 bps dus 1/50s, bij 50 bps 1/100s enz.
Wat gebeurt er nu als jij of de camera afwijkt van de regel? Dat ligt er maar net aan. Kies je een sluitertijd die langer is, dan kun met een sluitertijd gelijk aan het aantal bps vaak nog aardig uit de voeten. Bewegingen worden vager, maar dat is niet altijd erg. Het voordeel van een sluitertijd gelijk aan het aantal beelden per seconde is uiteraard dat je een twee keer lagere ISO-waarde kunt kiezen. Een nog langzamere sluitertijd is eigenlijk onmogelijk: bij 25 bps is er maximaal 1/25 s tijd voor de belichting. Toch kun je het bij sommige camera’s instellen, maar dat betekent gewoon dat de camera de beeldsnelheid per beeld verlaagt, dat heet variable frame rate (VFR). Het heeft twee nadelen. Het grootste nadeel is dat je bij de montage op problemen stuit. Bovendien krijg je dan grote problemen met het geluid.

Zo verhoog je de Screenshot verhogen afspeelsnelheid in Adobe Première Pro.
Kortere sluitertijden kun je wél altijd instellen (bij handmatig). Maar het werkt anders dan in de fotografie. Als je bij het fotograferen een korte sluitertijd kiest, bijvoorbeeld 1/250 s, dan zet je de beweging stil. Maar doe je dat bij film, dan die krijg je dus één scherp beeld dat je maar 1/25 s ziet (maar wel gedurende de hele 1/25s). Daarna zie je het volgende beeld, ook scherp en ook maar 1/25 s. Dat is onnatuurlijk. Onze hersenen werken namelijk ook met een ‘sluitertijd’ van ongeveer 1/25 s, daardoor zien we films ook als bewegende beelden. Bij korte sluitertijden en 25 bps kunnen we de afzonderlijke beelden niet goed zien, maar we zien wel dat het beeld flikkert. Bij 50 en 60 bps is dat al veel minder en bij ongeveer 100 bps nemen we de bewegingen als continu waar. Bij 50 en 100 bps heb je dus meer speelruimte met de sluitertijden. Bij een sluitertijd van 1/50s en 25 bps zijn de bewegingen net zo vaag als onze trage hersenen ze zien, dus ziet dat er natuurlijk uit.
Beeldsnelheden bij het filmen voor fotografen
Bij alle camera’s heb je de keus uit meerdere beeldsnelheden. Wanneer gebruik je nu welke beeldsnelheid?
24 bps is een erfenis uit de tijd dat (ook) met echte filmcamera’s gefilmd werd. Tegenwoordig heeft hij nauwelijks bestaansgrond, behalve wanneer je al materiaal hebt dat ook in 24 bps opgenomen is. Sommige mensen denken dat 24 bps filmischer is, maar niemand kan het verschil zien tussen 24 en 25 bps. Sowieso wordt 24 bps bij tv’s en monitoren vertoond als 25 bps. Verder worden in Europa beelden het mooiste weergegeven bij veelvouden van 25 bps, vanwege ons elektriciteitsnet dat met 50 Hz werkt. In Amerika kun je datzelfde zeggen voor 30 bps en veelvouden daarvan. Dat geldt helemaal wanneer er bij kunstlicht (led en spaarlampen) gefilmd wordt. (Soms moet je de sluitertijd nog fijner aanpassen, als de camera daartoe in staat is, want ons lichtnet is zelden precies 50 Hz).

Een time lapse is in feite een video waarbij de afspeelsnelheid heel sterk verhoogd is. Hier zijn afbeeldingen van de pagina’s uit een boek gebruikt.
50 bps en in de VS 60 bps bieden het voordeel dat bewegingen minder gaan schokken, dat is zeker handig bij panorama’s en andere camerabewegingen maar uiteraard ook bij bewegende mensen en dergelijke. Nadeel: als je een film ook opslaat en exporteert als 50 bps kreeg je meer data. Voor 100 resp. 120 bps geldt hetzelfde maar dan in nog sterkere mate.
180 graden en de sluiterhoek
Film bestaat dankzij de traagheid van onze hersenen: daardoor zien we filmbeelden als bewegend beeld en niet als een snelle serie van afzonderlijke beelden. We zagen al dat een sluitertijd van de helft van de beeldsnelheid bewegingen het mooist worden weergegeven. Dat heeft ook weer te maken van de werking van onze hersenen en dus onze waarneming. De vuistregel vertelt ons hoe we de juiste sluitertijd in kunnen stellen. Maar het instellen daarvan kan best ingewikkeld worden.

Naarmate de shutter angle kleiner is, wordt de belichtingstijd korter.
Daarom gebruiken professionele filmcamera’s een instelling die als twee druppels water lijkt op die van die ouderwetse ronddraaiende schijf: de sluiterhoek (shutter angle). Je drukt dan de sluitertijd niet meer uit in delen van seconden, maar in delen van de beeldsnelheid. Nu hoef je dus maar één keer te kiezen en de sluitertijd wordt vanzelf aangepast aan het aantal beelden per seconde, hoe vaak je het aantal bps ook wijzigt. Tweede voordeel: je kiest bewust voor een sluiterhoek, dus voor een bepaalde weergave van beweging.
Vanwege de schijf drukken we die sluiterhoek uit in graden. 180 graden is de helft van een cirkel oftewel van de schijf, dus dan is de sluitertijd de helft van de beeldsnelheid. Een sluiterhoek van 180 graden zorgt er dus voor dat je altijd aan de vuistregel vasthoudt.
Kies je voor een kleinere sluiterhoek, dus kortere sluitertijden, dan is de sluitertijd bij 90 graden 4 x het aantal bps, bij 45 graden 8 x en bij 12,6 graden 16 x. Je kunt ook tussenliggende waarden instellen. 5,6 graden is meestal de kleinste sluiterhoek, nu is de sluitertijd 32 x het aantal bps. 32 x oftewel 25 kun je goed gebruiken bij vijf keer slow motion.
Wil je een grotere sluiterhoek kiezen, dan is 360 graden, dus een sluitertijd gelijk aan de beeldsnelheid, het maximum wat je kunt kiezen zonder variabele frame rate (beeldsnelheid).
Er is alleen één probleem: er zijn maar heel weinig fotocamera’s waarbij je de shutter angle, bij sommige camera’s sluiterhoek genoemd, kunt instellen. Tot voor kort alleen bij de Panasonic S1H, Gx5 en GX5s. Nikon heeft net voor de kerst firmware 5.1 voor de Z9 gepubliceerd. Daarmee kun je ook heel eenvoudig de sluiterhoek van 360 tot 5,6 graden instellen. Dit is een van de eerste gevolgen van Nikons overname van RED, fabrikant van superprofessionele videocamera’s. Je mag verwachten dat Nikon dit ook aan de instellingen van Z8 gaat toevoegen, want die camera is technische vrijwel gelijk aan de Z9.
Geen belichtingsdriehoek
Bij film heb je weinig aan de bekende belichtingsdriehoek van sluitertijd, diafragma en ISO-instelling. De sluitertijd kun je zoals we net gezien hebben, maar beperkt aanpassen en niet of nauwelijks tijdens het filmen. Ook het diafragma kun je zelden tijdens het filmen aanpassen en afgezien daarvan wil je diafragma dat vrij groot blijft. Wel kun je de ISO-waarde aanpassen, maar ook daar zijn beperkingen aan verbonden.
Hoe los je dat probleem op? Daarover gaat het volgende artikel en dat lees je in de volgende DIGIFOTO Pro.