De strijd om autofocus

De autofocus oorlog in de jaren zeventig en tachtig

Dre de Man 1717

Autofocus is niet meer weg te denken en het is voor de autofocus-generatie zelfs moeilijk om te bedenken dat scherpstellen vroeger met de hand moest gebeuren. We kijken in dit artikel uitgebreid naar de geschiedenis van deze revolutionaire techniek. Je zult zien dat de fascinerende AF-oorlog uit de jaren zeventig en tachtig winnaars én verliezers kende.

Maar weinig technieken hebben de fotografiemarkt zo veranderd als de opkomst van het autofocus-systeem. De ontwikkeling daarvan had enorme voeten in de aarde en veel fabrikanten speelden al langer met het idee om de fotograaf de scherpstelling uit handen te nemen. Toch duurde het nog best een tijdje voor er een bruikbare autofocus-camera op de markt kwam. Zie hier het fascinerende verhaal over de AF-oorlog uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Een strijd die uiteindelijk veel opgeleverd heeft, maar die tegelijkertijd ook veel verliezers kent.

Leica

Voor het ontstaan van het autofocus-systeem moeten we gek genoeg starten bij een fabrikant die bekend staat om hun meetzoekercamera’s: Leica. Eind jaren vijftig was Leitz - zoals het bedrijf toen nog heette - nog zeer groot en kapitaalkrachtig. Bij dit bedrijf begon men in het Duitse Wetzlar aan de eerste research naar een camera die beter zou scherpstellen dan zowel een meetzoeker- als een reflexcamera. Dat leverde vanaf 1960 een serie patenten op en op de Photokina van 1976 presenteerde Leica vol trots het Correfot systeem.

Correfot

De marketing-technisch onhandige naam Correfot staat voor de correlatie tussen de signalen die twee AF-receptoren ontvangen. Volgens ooggetuigen werkte het systeem goed en snel, ook bij weinig licht. Een opmerkelijk onderdeel was een soort fresnel-plaatje dat om en om doorzichtig en ondoorzichtig was. Dit bewoog snel heen en weer en dat zorgde ervoor dat de AF-receptoren uiteindelijk twee sinussen opleverden die in en uit fase konden zijn. Daar valt ook met een standaard microprocessor goed een elektromotor mee aan te sturen. (Het zelf ontwikkelen was voor Leitz toen niet haalbaar.)  Het systeem kon ook herkennen welke kant het objectief op gedraaid moest worden en was in feite een fasegebaseerd systeem.

Het Correfot-systeem had zijn zwakke punten. Het bewegende plaatje was daar één van; dat was gevoelig voor schokken. Een tweede nadeel was dat het systeem zeer gevoelig was voor infarood. Bij scherpstellen bij kunstlicht klopte de scherpstelling dan ook niet, want de meeste objectieven stellen bij infarood op een ander punt scherp dan bij zichtbaar licht (daarom zit er vaak een rode index op de afstandsschaal van een objectief). Een ander en belangrijker nadeel was dat het systeem enorm veel energie verbruikte. Zelfs met de extra batterijhouder kon je met de camera nauwelijks een uur fotograferen – en dat in een tijd dat er nog geen tilbare oplaadbare batterijen waren. De reden van het hoge energieverbruik was, dat Leitz niet afweek van zijn principes dat de lensvatting spelingsvrij moest zijn. Omdat er al evenmin gebruik gemaakt werd van interne scherpstelling, hield dat in dat er een (voor die tijd) enorm krachtige motor noodzakelijk was die de relatief zwaar draaiende scherpstelring in beweging zette. Toen het bedrijf het systeem op de Photokina van 1976 introduceerde, riep het dan ook veel minder enthousiasme op dan Leitz gehoopt had. Een tweede perspresentatie op de Photokina van 1978 maakte dat het er niet beter op. De gangbare mening was dat Leitz simpelweg te weinig camera’s verkocht om zo’n systeem rendabel te maken. Leitz zelf zou later zeggen dat hun klanten geen behoeft hadden aan AF.

Honeywell

Op de Photokina van 1976 was ook Honeywell aanwezig, met een vergelijkbare technologie, zij het zonder camera. De AF-eenheid van Honeywell was echter een stuk kleiner, gebruikte veel minder energie en had geen bewegend fresnelplaatje. Op diezelfde Photokina deed Honeywell meteen goede zaken, zoals in de jaren daarna zou blijken.

AF Nikkor 80mm f/4.5

Toch waren het niet Honeywell of Leitz die het eerste autofocus-systeem ter wereld zouden presenteren. Dat had Nikon al in 1971 gedaan met de AF Nikkor 80mm f/4.5. Hij paste gewoon op de Nikon F en F2. Het was een echt autofocussysteem dat werkte met scherpstelling door de lens. Toch zal het niet voor niets bij een prototype gebleven zijn. Pas in 1983 zal Nikon een echte AF-camera introduceren met twee AF-objectieven en die maakte – net als alle anders systemen uit die tijd op Leitz en Minolta na – gebruik van een Honeywell-patent.

De eerste commerciële autofocuscamera werd in 1977 geïntroduceerd door Konica. Deze maakte eveneens gebruik van het Honeywell Visitronic-systeem. Het scherpstellen verliep in een paar stappen. Het waren er maar weinig en daardoor waren de eisen die aan het AF-systeem gesteld werden nogal bescheiden. De scherptediepte van het 38mm-objectief zorgde ervoor dat dat zonder grote gevolgen bleef. Het was dus in feite een camera die twee scherpstelsystemen combineerde: fasegebaseerde AF en geen scherpstelling.


De Konica C35 AF was de eerste commerciële autofocuscamera

Een jaar later introduceert Polaroid de SX-70 Sonar. Die camera werkte met een actief systeem. De geluidsgolven die de SX-70 uitzond, maakten het mogelijk om deze camera als een soort vleermuis te laten scherpstellen: ingenieus maar ook onpraktisch. De precisie was beperkt en scherpstellen door bijvoorbeeld een raam was onmogelijk. De Polaroid – een klapcamera ter grootte van een pocketboek met een eenvoudig vast objectiefje – wordt vaak genoemd als de eerste reflexcamera met AF. Een reflexcamera bestaat echter bij gratie van verwisselbare objectieven en daar is bij de Polaroid geen sprake van.


De Polaroid SX-70 Sonar met een autofocussysteem dat op geluidsgolven werkte

Ook meerdere relatief compacte video-camera’s (die werkten voor het eerst met CCD’s in plaats met grote buizen) maakten gebruik van een actief systeem, maar dan op basis van infrarood licht en driehoeksmeting. Deze camera’s met hun bescheiden scherpte-eisen én grote scherptediepte zullen ook als eerste het Honeywell-systeem gaan gebruiken.

Op echte reflexcamera’s met autofocus zal de wereld nog vijf jaar moeten wachten. Wel worden vanaf 1977 diverse prototypes tentoongesteld, vaak nog met AF-systemen die alleen een focus-indicatie geven, maar niet zelf scherpstellen. Bovendien zijn het allemaal camera’s met grote extra objectieven, dus zonder AF in de body, in die zin verschillen ze niet van het Nikon-systeem uit 1971.


De Pentax ME-F was de eerste echte autofocus-SLR

Op de Photokina van 1981 introduceert Pentax dan de ME-F, de eerste echte AF-SLR. De AF-sensor en zijn voeding zitten in de camerabody. Via een serie contacten op de bajonet communiceert deze met het objectief met zijn focusmotor en weer aparte batterijen. Eén Photokina later, in 1982, introduceert Olympus de OM 30 die de tweede goed werkende AF-reflex is. Toch moet je je niet te veel voorstellen van de capaciteiten van die camera’s. Dan Goldberg van Popular Photography weet de Pentax camera al met een rood en een groen papiertje het bos in te sturen: het AF-systeem was kleurenblind.

Gemiste kansen

Op dezelfde Photokina was op de Contax-stand een interessant prototype aanwezig, op basis van 137 MD, een vrij kleine AF-eenheid met een focusmotor. De beweging wordt doorgegeven aan de AF-lens door een soort schroevendraaier in de bajonet, een principe dat later door Minolta, Nikon en Pentax is aangenomen. Contax zet echter niet door en je kunt hier echt spreken van een gemiste kans. Pas zeventien jaar later komt Contax met een halfslachtig systeem waarin de scherpstelling plaatsvindt door de achterwand van de camera te laten bewegen. Dat is dan ook weer kort voor de ondergang van het merk.


De modulair opgebouwde Nikon F3 was ideaal voor de toepassing van AF

Ook bij Nikon kun je spreken van gemiste kansen. In de lente van 1983 introduceerde Nikon de F3 AF. Die modulair opgebouwde F3 was ideaal voor de toepassing van AF. De camera had vijf verschillende zoekers met extra niet-gebruikte contacten en Nikon voegde daar gewoon nog een zesde aan toe en plaatste AF-contacten in de lensvatting. Het interessante is dat Nikon twee objectieven introduceerde die werkten met ingebouwde scherpstelmotoren. De 80mm f/2.8 kon in 0.6 s van 1m tot oneindig scherpstellen en het systeem reageerde op bewegingen in minder dan een halve milliseconde! De techniek beruste deels op een patent van Honeywell, maar al snel zou vrijwel iedereen daar gebruik van gaan maken – behalve Minolta dat de Leitz-patenten overgenomen had.

Minolta 7000

Minolta had zich volkomen in het geheim zeer goed voorbereid. Het had een nieuwe lensvatting ontworpen die gebruikmaakte van een scherpstelmotor in de camerabody. Dat principe leek het meest levensvatbaar en werd door Nikon en Pentax overgenomen. Minolta zal twee jaar lang dé autofocus-camera zijn en daar enorm van profiteren. Canon antwoordt nog hetzelfde jaar met de T 80, een T 70 uitgerust met een AF-module uit 1982. Weliswaar heeft die camera objectieven met geïntegreerde motoren, maar die zijn veel te groot en vooral de zooms worden daardoor tamelijk onhandelbaar.


In Amerika heette de Minolta Dynax anders, namelijk Maxxum

Het eerste geloofwaardige antwoord op Minolta komt een jaar later, in het voorjaar van 1986. De Nikon 501 AF maakt gebruik van de AF-eenheid uit de F3 AF. De focusmotor zit nu echter in de body. Er is ook een set objectieven. De gewijzigde F-bajonet blijft ook volledig compatibel zodat zowel de oude objectieven op de nieuwe camera’s passen als de nieuwe objectieven op de oude camera’s. Optisch en mechanisch valt er weinig op de objectieven aan te merken, maar de Nikon-gebruikers reageren deels negatief. Nikon ziet zich gedwongen om nog twee decennia door te gaan met het fabriceren van twee series objectieven: eentje met en eentje zonder AF.

Olympus introduceert op de Photokina van 1986 een vergelijkbare camera, de OM 707. Maar deze camera slaat niet aan, onder meer omdat er handmatig scherpgesteld moet worden met een knop op de camerabody. Een nadeel is ook dat de oude objectieven wel op de nieuwe body passen, maar dat er geen lichtmeting meer mogelijk is. Olympus zal het accent gaan leggen op brugcamera’s en compactcamera’s als de latere Mju1.


Olympus introduceert op de Photokina van 1986 de OM 707

Pentax kiest voor een soortgelijke oplossing als Nikon; er is wel volledige compatibiliteit. Toch blijkt ook Pentax niet echt te profiteren van de invoering van AF, het merk mist het voordeel van de uitstraling waarvan Minolta zo duidelijk van profiteert.

Canon heeft al snel ingezien dat autofocus heel erg populair is en begint op de achtergrond een heel nieuw systeem te ontwerpen dat gebruikmaakt van objectieven met ingebouwde motoren van een nieuw, geruisloos, type. Ook zorgt het ervoor dat de camera’s er zeer modern uitzien en geeft het systeem een zeer goed  klinkende naam: EOS, dageraad, daarmee suggererend dat de camera al bij heel weinig licht kan scherpstellen. Dat alles zorgt ervoor dat het imago van Canon verandert: Canon wordt een merk dat precies past bij de jaren van de eerste PC’s en Macs en dat zelfs een belangrijk deel van de (jonge) professionele fotograferen voor zich weet te winnen.


De Canon EOS 620 was het begin van groot succes voor Canon

Toch is het Canon AF-systeem verre van perfect: het Franse fotoblad Chasseur d'images laat in juni 1987 zien dat de EOS 620 weliswaar sneller scherpstelt dan de concurrentie maar dat het ook veel meer onscherpe opnamen produceert. Dat verandert echter niets aan het succes aan de serie. AF was in die tijd nog steeds een combinatie van twee systemen: fasegebaseerd scherpstellen en niet scherpstellen.

Winnaars en verliezers

Autofocus heeft een disruptieve werking op de foto-industrie gehad – ook al bestond de uitdrukking toen nog niet. Er zijn twee en zo je wil drie winnaars. De eerste is Honeywell, want dat bedrijf heeft ontzettend veel geld verdiend aan zijn patenten. De tweede is Canon omdat het zich met het nieuwe systeem kon richten op een grote nieuwe doelgroep. Het nadeel van het feit dat Canon de oude klanten van zich afstootte telde daar minder zwaar dankzij het gebrek aan professionele klanten. Ten slotte heeft Sony het door de patentoorlog verarmde Minolta voor relatief weinig geld kunnen overnemen en  kon daardoor een vliegende start maken met een uitstekende digitale reflexcamera, maar dat was pas lang na de AF-oorlog. Verder zijn er niet veel fabrikanten die vruchten hebben geplukt van de ontwikkeling van een AF-systeem.

Patentstrijd

Ga maar na: Leitz heeft er veel tijd en moeite in gestopt en heeft er weinig aan overgehouden, het zal uiteindelijk een van allerlaatste merken zijn om AF te introduceren. Minolta, dat aanvankelijk leek te profiteren van de ongelukkig gang van zaken rond Leitz, trok uiteindelijk aan het kortste eind. Het raakte namelijk verwikkeld in een patentstrijd met Honeywell, en die heeft uiteindelijk zoveel geld gekost dat het bedrijf er vrijwel aan onderdoor gegaan is. Afgezien daarvan liep Canon al snel met de klanten weg, doordat zij een beter systeem ontwikkelden.


De Nikon F4 kwam in 1988 op de markt

Nikon is ook een van de verliezers. Het had met de F3 AF een uitstekend systeem dat ze hadden kunnen uitbouwen tot een vergelijkbaar systeem als dat van Canon, maar dan wel een paar jaar eerder. Voor Nikon gold echter nog sterker dan voor Leitz, dat de klanten er geen behoefte aan hadden. Die hadden gelijk, want handmatig scherpstellen was in de beginjaren van AF sneller en exacter dan AF. Nikon zag zich dus met een Catch 22 geconfronteerd. Het kon niet zowel nieuwe klanten met AF aantrekken als de bestaande tevreden stellen. Weliswaar introduceerde Nikon in 1986/87 een serie AF-objectieven van 20 tot 300mm (f/2.8), maar langere AF-teleobjectieven zouden tot 1994 uitblijven. Nog in 1988 (tegelijk met de introductie van de professionele AF-camera F4, introduceerde Nikon de handmatige scherpstellende 500mm f/4.

Contax had zo mogelijk nog eerder dan Nikon een AF-systeem kunnen hebben, maar zag zich waarschijnlijk door geldgebrek gedwongen om het bij mooie plannen te laten. Olympus had een goedwerkende autofocuscamera, maar moest zich terugtrekken op het gebied van de Bridge-camera’s. Pentax wist ook niet van de voorsprong van de ME-F te profiteren.

Einde van de autofocus oorlog

Er zijn aan het eind van de AF-oorlog van de jaren zeventig en tachtig dus zowel winnaars als verliezers. De grootste winst is echter voor de fotograaf, want de concurrentie tussen de verschillende fabrikanten heeft uiteindelijk een werkend autofocus-systeem opgeleverd, met als gevolg dat (bijna) iedere camera nu uitgerust is met autofocus. Zagen vooral professionals beren op de weg in de begintijd, tegenwoordig zijn de autofocussystemen véél beter en zijn ook professionele fotografen maar wat blij met hun scherpe en accurate autofocuscamera’s. 

Lees ook: Het verleden en de toekomst van de beeldsensor

afbeelding van Dre de Man

Dre de Man | Redacteur

Bekijk alle artikelen van Dre