Column: Goudzoeker
Marcel Burger |
Marcel Burger (34) werkt als schrijvend journalist voor tijdschriften en is auteur van een reishandboek over Zweden dat deze zomer verschijnt. Een deel van zijn werk kun je bewonderen via www.marcelburger.net. |
Ik sjok met lange broek – weer of geen weer – over 's lands belijnde weiden of kunstgronden. Mijn honderdste paar kisten zitten als gegoten. Sinds mijn negentiende loopt iedere poging op 'civiel' schoeisel op niets uit. Niets film van de loopband om te kijken welke schoenen het best passen. Een brommerige, vadsige sergeant-majoor met twee linialen op een kistje bepaalde mijn lot: laarsmaat 275M. De basisopleiding van militaire dienst was tevens de laatste keer dat mijn benen op hoge snelheid in actie dienden te komen en ze deden dat - met het warme, zwarte schoeisel - wonderlijk goed.
"Sport is niet mijn ding. Jarenlang misbruik van de koelkastvoorraad en de avonden in de kroeg met vrienden hebben mij fysiek ongeschikt gemaakt voor de grote inspanning."
Iedere keer dat ik er voor een sportfoto erop uit moet trekken, denk ik terug aan mijn diensttijd en over wat had kunnen zijn. De krachtexplosie bij de start, de acceleratie, het tempo en dan - aan het einde van de 800 meter - de armen in de lucht om met een vermoeide schreeuw van blijdschap als eerste de witte lijn te passeren.
Daarentegen voel ik me nu als een vreemdeling bij een doorgedraaide, vredelievende sekte. Een neerbuigende blik van de mueslirepen etende, Extran of Aquarius drinkende menigte is mijn deel als ik enthousiast een Coca-Cola – beslist geen light – en een zak friet met mayo bestel.
Van grote afstand volg ik door mijn vizier iedere beweging van de gespierde benen, strakke billen en gekke bekken trekkende gezichten. Die gekke bekken zijn het goud waarnaar ik zoek, want dat is wat mijn opdrachtgever – en achter hem de lezer – wil. Ik hoor de sportverslaggever van Studio Sport nog roepen: 'Hij zit erdoor! Kijk die vermoeidheid op het gezicht. Kijk die verbeten blik. Prachtig!'
Sportfotografie is de moderne tegenhanger van de zoektocht naar geluk uit de Amerikaanse Gold Rush. En masse – ik ben al snel omringd door een dozijn collega's – met volgeladen karren materiaal naar de wilde vlakte. Met de camera op repeteerstand verzamel ik honderden 'steentjes' tegelijkertijd om daarna bij het uitspoelen op de 'zeef' – een schootcomputer – drie ruwe stukjes goud over te houden.
Ik poets ze een beetje op en breng ze via WiFi naar de koper. Als ik geluk heb, pronkt het eremetaal de volgende dag in de etalage – de voorpagina's van de kranten, maar vaker krijgt mijn zwaarbevochte goud een plekje in de schappen verderop: de katernen die door veel lezers als eerste worden gebruikt om de bodem van de kattenbak of groenafvalbox te bedekken.
Ik sla de middageditie open en zie daar mijn atletiekfoto op pagina 19 als inferieure plaat rechtsonder in het niet vallend bij de toch best mooie voetbalshot van een collega van een ander persbureau, dat groot de bovenste helft van de pagina siert. 'Biertje meneer?' vraagt de barman. 'Ja lekker'. Ik heb dorst.